“Dokter, ik zal toch weer wakker worden?” is een vraag die patiënten vaak stellen aan de anesthesist. De controle verliezen over het lichaam en dit in handen leggen van een onbekende arts, het maakt veel patiënten angstig.

Alle vormen van anesthesie zijn veilig.
De meeste verwikkelingen zijn te wijten aan de algemene gezondheidstoestand van de patiënt (bijvoorbeeld aandoeningen van het hart of de longen, zwaarlijvigheid of roken) of aan de operatie zelf.

Een operatie blijft wel een ingrijpende gebeurtenis. Je lichaam heeft tijd nodig om te herstellen en weer op krachten te komen. Hoe gezonder je bent voor de operatie, hoe minder kans op problemen achteraf.

Anesthesiemasker

Operatie in het ziekenhuis

Een anesthesist waakt over jou tijdens de volledige operatie. Om je op een veilige manier door de operatie te loodsen, moet de anesthesist over correcte informatie beschikken over je lichamelijk functioneren. Daarom is er voor een operatie vaak een afspraak met de anesthesist. Dat gebeurt meestal de avond voor de ingreep. De anesthesist zal zowel bij je huisarts als bij jou informatie inwinnen over:

  • je algemene gezondheid

  • specifieke gevoeligheden of allergieën

  • eventuele problemen bij vorige ingrepen

  • je gewoonten i.v.m. roken of alcoholgebruik

  • medicatie die je vroeger hebt ingenomen of nu nog inneemt

  • ziektes bij bloedverwanten

Je kan ook zelf vragen stellen aan de anesthesist:

  • het soort verdoving

  • het verloop van de pijnverdoving

  • het verblijf in de ontwaakzaal

Operatie in het dagziekenhuis

Bij een daghospitalisatie is een bezoek van de anesthesist niet altijd strikt noodzakelijk. Het gaat dan namelijk meestal om kleinere operaties waarbij de algemene toestand van de patiënt goed is. Een goed voorbereid dossier volstaat dan. Dat maakt de anesthesist op met de hulp van je huisarts.

Soorten anesthesie

De keuze voor een plaatselijke verdoving of een volledige verdoving bij anesthesie is afhankelijk van verschillende factoren.

  • Je kan kiezen voor een algemene verdoving omdat je de operatie niet bewust wil meemaken.

  • Soms is een algemene narcose of volledige verdoving absoluut noodzakelijk omdat

    • de operatie lang duurt;

    • de patiënt in een oncomfortabele houding op de operatietafel moet liggen;

    • tijdens de operatie ingrijpende handelingen moeten worden uitgevoerd (bv. een hartoperatie) waarbij de volledige controle over het lichaam tijdens een algemene anesthesie nodig is voor een veilig verloop van de operatie.

Je maakt deze keuze uiteraard niet alleen. Zowel de anesthesist als de chirurg geven hun voorkeur mee. Bij een algemene verdoving kan de anesthesist op elk ogenblik beschermende en corrigerende maatregelen nemen.
De anesthesist neemt alle belangrijke functies van het lichaam van meet af aan over. Daarom is het soms beter om te kiezen voor een algemene anesthesie bij zwaar zieke mensen. Bij bepaalde ingrepen combineert de anesthesist een algemene met een lokale verdoving (bv. bij een darmoperatie een epidurale anesthesie met een algemene anesthesie).

Algemene anesthesie

Verloop van de verdoving

Via een infuus (slangetje in de ader) spuit de anesthesist geneesmiddelen in of via een masker dient hij anesthesiegassen toe die je inademt. Binnen enkele seconden ben je bewusteloos.
Vervolgens krijg je krachtige pijnstillers en spierverslappers. Dankzij de spierontspanners kan de chirurg de operatie veel gemakkelijker uitvoeren.
De anesthesist houdt de ademwegen vrij en controleert de ademhaling. Bij kleinere operaties gebeurt dit via een masker op de mond, bij grotere operaties brengt de anesthesist een buisje in de luchtpijp. Dat buisje verbindt hij met een beademingstoestel zodat je tijdens de operatie toch voldoende zuurstof en eventueel ook anesthesiegassen krijgt toegediend.
Tijdens de operatie houdt de anesthesist voortdurend de diepte van de narcose, de werking van het hart, longen, nieren en hersenen in het oog. Hij stuurt ook de medicatie bij waar nodig.

Weer wakker worden

Tegen het einde van de operatie zet de anesthesist de medicijnen die jou bewusteloos maken geleidelijk aan stop. Zo word je langzaam weer wakker. Als je zelf opnieuw voldoende kunt ademen, wordt het beademingsbuisje uit de luchtpijp verwijderd.Bij het ontwaken, observeren anesthesisten en gespecialiseerde verpleegkundigen je nauwlettend totdat je lichaam weer voldoende zelfstandig functioneert. Ze controleren:

  • je ademhaling

  • je bloeddruk

  • of je pijn onder controle is

  • of je voldoende wakker bent

Het verblijf in de ontwaakzaal varieert van een half uur tot meerdere uren. Dit is afhankelijk van de ernst van de operatie en de toestand van de patiënt. Zodra je opnieuw in een voldoende stabiele conditie bent, mag je terug naar een gewone kamer.

Lokale en regionale verdoving

Lokale anesthesie (verdoving)

Een lokale verdoving is het pijnvrij maken van een klein gebied van het lichaam. Dit gebeurt door een verdovingsmiddel ter plaatse onder de huid in te spuiten (bv. bij het wegnemen van een wratje, bij het verwijderen van een tand).

Regionale anesthesie (verdoving)

Bij een regionale verdoving is het de bedoeling een ledemaat (of een deel ervan) pijnvrij te maken. Dit gebeurt door een verdovingsmiddel in te spuiten rond de zenuwen die naar het te opereren ledemaat lopen. Daardoor blijf je wakker tijdens de ingreep zonder dat je pijn ervaart. De pijnprikkels vanuit het geopereerde gebied kunnen de hersenen niet bereiken en daardoor voel je de pijn dus ook niet. Een regionale anesthesie kan uiteraard alleen voor die gebieden waarin de zenuwen gemakkelijk te vinden en te blokkeren zijn (bv. een arm, been of het onderste gedeelte van het lichaam).

Spinale anesthesie (verdoving)

De spinale verdoving is de zogenaamde ruggenprik waarbij de onderste lichaamshelft wordt verdoofd. Met een fijne naald prikt de anesthesist ter hoogte van de lenden tussen de ruggenwervels. Hij spuit een verdovingsmiddel in het vocht dat zich rond het ruggenmerg bevindt. Naast een verdoving veroorzaakt deze inspuiting ook een verlamming van de benen die blijft duren zolang de verdoving werkt. Het is een snelle, eenvoudige techniek voor korte ingrepen onder de navel.

Epidurale anesthesie (verdoving)

De epidurale verdoving gebeurt ook via een ruggenprik maar het verdovingsmiddel wordt net buiten het omhulsel van het ruggenmerg ingespoten. Hierdoor duurt het wat langer (ongeveer 15 minuten) voordat de verdoving optimaal werkt. Het grote voordeel van een epidurale verdoving is dat op hetzelfde moment een katheter (een zeer dun buisje) kan worden ingebracht in de ruimte rond het ruggenmerg. Via deze katheter kan de patiënt pijnverdoving krijgen tot zelfs een paar dagen na de operatie.

Mogelijke risico’s en bijwerkingen van anesthesie

Na een operatie heeft het lichaam tijd nodig om zich te herstellen. Daarnaast ben je ook nog een tijdje onder invloed van de anesthesiemedicijnen. Daardoor voel je je de eerste minuten tot zelfs uren na de operatie nog wat suf en kan je je niets meer herinneren van de operatie.

Ook pijnstillers kunnen een effect hebben op het geheugen en het concentratievermogen. Bij oudere mensen kan de opname in het ziekenhuis, de verstoring van de slaap en het dag/nachtritme aanleiding geven tot verwardheid. Deze verwardheid is meestal een tijdelijk verschijnsel dat zich na enkele dagen spontaan herstelt. Er zijn nog andere mogelijke bijwerkingen:

  • Misselijkheid en braken
    Het risico op misselijkheid en braken is de laatste jaren sterk verminderd. Dit is te danken aan verbeterde medicatie en anesthesietechnieken. Als je uit vroegere ervaringen weet dat je gemakkelijk last hebt van misselijkheid en braken na een operatie, of als je last hebt van reisziekte, laat dit dan zeker weten aan de anesthesist. De arts kan dan tijdens de operatie al gepaste medicijnen geven om het probleem te helpen voorkomen. Misselijkheid en braken kunnen we bijna altijd verhelpen.

  • Keelpijn en heesheid
    Na de operatie kan je last hebben van keelpijn of van heesheid. Dat ligt aan het buisje dat we in de luchtweg plaatsen om de verbinding te maken met de anesthesiemachine. De maagsonde die we bij sommige operaties inbrengen kan ook irritatie in de keel veroorzaken. Het probleem verdwijnt spontaan na 2 of 3 dagen.

  • Spier- en rugpijn
    Spier- en rugpijn krijg je doordat je een lange tijd bewegingsloos in een oncomfortabele houding op de operatietafel hebt gelegen. Als je regelmatig last hebt van rug- en/of nekpijn, breng dan zeker de anesthesist of de verpleegkundigen in de operatiezaal hiervan op de hoogte. Zo kunnen zij aangepaste maatregelen nemen (bv. een extra kussen onder de hals, rug of knieën).

  • Allergische reacties op geneesmiddelen
    Breng de anesthesist voor de operatie op de hoogte van je allergieën en die van je familieleden. De anesthesist spuit soms krachtige medicijnen in de bloedbaan en moet opletten dat geen – soms levensbedreigende – overgevoeligheidsreacties optreden. Hij is er op getraind om deze reacties onmiddellijk te herkennen en te behandelen.

  • Wakker worden tijdens de operatie
    Patiënten vrezen soms dat ze tijdens de ingreep wakker zullen worden. Dit ‘wakker worden’ slaat op het bewust beleven van wat er tijdens de operatie gebeurt. Met de huidige anesthesiemedicatie en –technieken is de kans dat je wakker wordt tijdens een operatie zeer, zeer klein.
    De moderne bewakingsapparatuur helpt de anesthesist bepalen hoe diep de narcose is. Indien nodig zal hij extra medicijnen toedienen zodat je diep genoeg in slaap blijft.

  • Hoofdpijn
    Na een ruggenprik (bij spinale en epidurale anesthesie) kan je last hebben van ernstige hoofdpijn. Bij een ruggenprik kan een beetje ruggenmergvocht verloren gaan door het gaatje van de naald in het omhulsel van het ruggenmerg. Algemeen wordt aangenomen dat dit de hoofdpijn veroorzaakt. Hoewel we steeds dunnere naalden en fijnere technieken gebruiken is die hoofdpijn niet altijd volledig te vermijden. Daarvoor krijg je pijnstillers en de hoofdpijn vermindert meestal na enkele uren.

    Heel af en toe is de hoofdpijn zo uitgesproken dat je niet rechtop kan zitten. De anesthesist kan eventueel bloed uit een ader nemen en dat in het gebied spuiten waar eerder de ruggenprik gebeurde. Zo vormt het bloed een klonter die het gaatje dicht (bloedpatch). Patiënten die roken of veel koffie, thee of cola drinken hebben ook gemakkelijker hoofdpijn.

  • Problemen met urineren
    Mannen hebben soms tijdelijk moeite met urineren na een spinale of een epidurale verdoving. Vrouwen kunnen tijdelijk last hebben van spontaan urineverlies. Een blaassonde biedt soms soelaas.

  • Zenuwbeschadiging
    Zenuwbeschadiging met verlamming of gevoelsstoornissen tot gevolg, treedt uiterst zelden op. Ze kunnen het gevolg zijn van het langdurig stil liggen of de moeilijke houding op de toch wel harde tafel. Het kan ook een complicatie zijn na regionale anesthesie. Meestal verdwijnen de klachten spontaan na 2 of 3 maanden.

    Uiterst zelden treedt een ernstige zenuwbeschadiging op na een epidurale of spinale anesthesie. De ruggenprik kan een bloedvat aanprikken waardoor een bloeduitstorting rond het ruggenmerg ontstaat. Daarom mag bij patiënten met stollingsstoornissen de ruggenprik niet worden toegediend en moet alle antistollingsmedicatie voldoende lang zijn gestopt.

  • Overlijdensrisico
    Het risico op overlijden aan een anesthesie is uiterst klein. Risico’s hangen veeleer samen met de algemene gezondheidstoestand van de patiënt en de eventuele complicaties die zich tijdens de operatie voordoen. Een risicoloze operatie en anesthesie bestaan niet, net zoals er altijd een risico verbonden is aan autorijden of de straat oversteken. Uiteraard stelt de moderne anesthesie alles in het werk om de operatie zo veilig mogelijk te laten verlopen. Waar vroeger het risico op overlijden rond 1 op 15 000 lag, is dat nu teruggedrongen naar 1 op 400 000.

Laatst aangepast: 2 juli 2024